We stonden op het podium van Grounds in Rotterdam, een entre’act op een uitverkocht Mystic Festival. Rechts van me blies Julia Orthmann op haar basuri en plukte Stan Stolk aan de snaren van zijn contrabas. Boven onze hoofden zond een beamer beelden van de Sahara uit. Onvast begon ik teksten te declameren uit Vagebond en The Oblivion Seekers van Isabelle Eberhardt.
Soefi’s uit alle windstreken, maar vooral uit Noord- en Zuid-Holland, zaten bijeen op oude Perzische tapijten. Ik beeldde me in dat zij ademloos zaten te luisteren.
Wilde ik tegen beter weten in daar weer de mooiste, de slimste, de boeiendste zijn, en in een vlaag van prezzatura spelen dat dit soort drijfveren mij koud laten? Dat ik in plaats daarvan losjes gericht ben op, ja op wat eigenlijk, of nog beter: dat ik helemaal nergens op gericht ben?
Vooraf had ik op de site van de Universiteit van Nederland gekeken naar een college van retoricus professor doctor Eugène Sutorius over het bespelen van publiek. Hij legde het Italiaanse woord prezzatura uit, zijn lievelingswoord: met de schijn van moeiteloosheid.
Dagen en nachten had ik met de tekst rond gelopen, eerst op papier, daarna in mijn hoofd, repeterend, totdat de woorden min of meer vloeiend over mijn lippen kwamen.
Vrij is wie nergens aan vast zit, wie niet hoeft te reageren, wie zich laat meevoeren door de stroom, in lucide vergetelheid, ongeacht waarheen de stroom leidt.
Na afloop aan de bar vroegen mijn vrienden: waar gaat het je om? Ik stamelde wat over vrijheid en vrijdenkers, over parallelle wegen van filosofie en mystiek, dat deze wegen elkaar niet uitsluiten, maar complementair zijn en dat ik clichés als eenheid en leven in het hier en nu wil vermijden als een enge ziekte.
Waar ben je bang voor?, vroegen ze. Bang om gek te worden. Om de connectie met de mensen om me heen te verliezen.
Ha, zeiden ze vrolijk, die ben je allang kwijt.